Terug
Gepubliceerd op 25/04/2024

2024_GR_00068 - Gemeentelijke administratieve sancties - Aanpassing van de Algemene Politieverordening van de stad Kortrijk - Aanpassing van de verordening - Goedkeuren

Gemeenteraad
ma 15/04/2024 - 19:00 raadszaal
Goedgekeurd
Dit besluit handelt over een Andere.

Samenstelling

Aanwezig

Helga Kints, voorzitter; Vincent Van Quickenborne, burgemeester; Ruth Vandenberghe, schepen; Wout Maddens, schepen; Bert Herrewyn, schepen; Kelly Detavernier, schepen; Wouter Allijns, schepen; Philippe De Coene, schepen; Stephanie Demeyer, raadslid; Moniek Gheysens, raadslid; Pieter Soens, raadslid; Koen Byttebier, raadslid; Roel Deseyn, raadslid; Hannelore Vanhoenacker, raadslid; Mohamed Ahouna, raadslid; Liesbet Maddens, raadslid; Mattias Vandemaele, raadslid; David Wemel, raadslid; Philippe Avijn, raadslid; Tiene Castelein, raadslid; Wouter Vermeersch, raadslid; Veronique Decaluwe, raadslid; Nicolas Beugnies, raadslid; Niels Lybeer, raadslid; Lien Claassen, raadslid; Nawal Maghroud, raadslid; Tine Soens, raadslid; Maxim Veys, raadslid; Philippe Dejaegher, raadslid; Jacques Demeersseman, raadslid; Carmen Ryheul, raadslid; Lies Vercaemst, raadslid; Mia Cattebeke, raadslid; Benjamin Vandorpe, raadslid; Dieter D’Alwein, raadslid; Marc Cottenier, raadslid; Sien Vandevelde, raadslid; Carlo Daelman, algemeen directeur

Afwezig

Axel Ronse, schepen; Cathy Matthieu, raadslid

Verontschuldigd

Axel Weydts, schepen; Jean de Béthune, raadslid

Secretaris

Carlo Daelman, algemeen directeur

Voorzitter

Helga Kints, voorzitter
2024_GR_00068 - Gemeentelijke administratieve sancties - Aanpassing van de Algemene Politieverordening van de stad Kortrijk - Aanpassing van de verordening - Goedkeuren 2024_GR_00068 - Gemeentelijke administratieve sancties - Aanpassing van de Algemene Politieverordening van de stad Kortrijk - Aanpassing van de verordening - Goedkeuren

Motivering

Aanleiding en context

De algemene politieverordening (hierna genoemd "de APV") van de stad en bij uitbreiding haar bijlagen worden op regelmatige basis gewijzigd. Het betreft immers een zeer nuttig beleidsondersteunend instrument, dat uiteraard bij voorkeur periodiek geactualiseerd wordt. De laatste wijziging dateert van 11.03.2024.

De werkgroep "APV" is momenteel bezig met een grootschalige en dienstoverschrijdende herziening van de tekst van de APV. Gelet op de omvang van dit project en het feit dat sommige deelaspecten zich actueel nog in een voorbereidende fase bevinden, zullen de suggesties/aanbevelingen tot wijziging die uit dit project voortvloeien, in drie onderdelen (en bijgevolg evenveel separate nota's) aan de gemeenteraad aangeboden worden.

De eerste nota van dit drieluik werd op 11.03.2024 door de gemeenteraad behandeld en spitste zich in hoofdorde toe op enkele dringende thema's, waarvan de aanpassing niet kon wachten tot wanneer de grootschalige voorbereidingswerken afgerond zullen zijn. Het ging daarbij grosso modo over de aanpassing van de APV-strafbepalingen aan de gewijzigde voorschriften van de Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties (hierna in de motiverende delen genoemd : "de GAS-wet"), aanpassing van de locaties voor de Paasfoor in functie van de actuele werken aan het openbaar domein en het taxi-reglement.

Thans zijn we aanbeland bij de tweede nota, waarmee een gloednieuw door de brandweerdiensten uitgewerkt brandveiligheidsplan ter bekrachtiging voorgelegd wordt en waarbij de toegelaten zwemlocaties in kanaal "Bossuit-Kortrijk" gewijzigd worden in functie van de werken die aldaar plaatsvinden.

De derde en laatste nota zal tot slot de verzameling van alle andere nog te wijzigen (minder dringende) bepalingen in zich dragen en zal bijgevolg ten vroegste verwacht mogen worden voor de gemeenteraad van 10.06.2024. Er zal evenwel ten gepaste tijde nagegaan worden of er op dat ogenblik voldoende tijd en gelegenheid zal bestaan om deze APV-wijzigingsnota voor te leggen.

Naar inhoudelijke methodiek wordt tot slot nog meegegeven dat alle voorstellen tot wijziging in het motiverende gedeelte van de nota, zoals gebruikelijk, als volgt aangeduid worden : hetgeen nieuw is, staat tussen vierkante haakjes en is gecursiveerd; hetgeen opgeheven wordt, staat doorstreept. Daarnaast zal men in bijlage bij de nota zowel een APV-versie met aanduiding van alle wijzigingen, als een reeds aangepaste APV-versie zonder aanduiding tekstuele aanpassingen terugvinden.

Argumentatie

1. Motivering wijziging artikel 157, tweede lid: zwemmen in kanaal "Bossuit-Kortrijk"

Er vinden actueel ingrijpende werken plaats aan het kanaal Bossuit-Kortrijk, waarbij een verbinding gegraven wordt tussen het kanaal en de Leie. Ingevolge deze graafwerken is het noodzakelijk om de thans toegelaten zwemzone ter hoogte van historische sluizen 10 (gelegen tussen de Spinnerijkaai en de Groeningekaai) en 11 (gelegen tussen de Abdijkaai en Vlaanderenkaai) te verplaatsen naar historische sluis 9 (gelegen tussen de Stasegemsesteenweg en de Visserskaai).

Artikel 157 bevat enkel een verwijzing naar de Politieverordening inzake kanaalzwemmen, die als bijlage bij de APV gevoegd is. Onder die titel volstaat het bijgevolg om de juiste sluisnummers te vermelden in de benaming van de Politieverordening. Het grote "wijzigingenpakket" dat rechtstreeks voortspruit uit de verplaatsing van de toegelaten zwemzone, wordt uiteengezet onder punt 6 van onderhavige nota.

De naamswijziging wordt vanzelfsprekend meteen ook doorgevoerd in de inhoudstafel van de APV, alsook in de opsomming der bijlagen bij de APV, helemaal op het einde van het document.

Artikel 157 wordt als volgt gewijzigd :

Artikel 157

Het is verboden te baden in rivieren, kanalen, vijvers, bekkens, fonteinen gelegen in openbare ruimten of deze te bevuilen of er dieren in te laten baden of te wassen. Het zwemverbod geldt niet op plaatsen waar dit expliciet is toegelaten.

Inzake het kanaal Bossuit-Kortrijk gelden de bepalingen van de politieverordening kanaalzwemmen - kanaal Bossuit-Kortrijk tussen sluis 10 en 11 [, zone sluis Zwevegem-sluis 9].


2. Motivering wijziging naam en structuur van HOOFDSTUK 8 onder TITEL 3. OPENBARE VEILIGHEID EN DOORGANG OP DE OPENBARE WEG

De huidige opbouw van het totale brandveiligheidsluik is niet logisch. Zo:

  • kreeg hoofdstuk 8 de naam "brandveiligheid", wordt dit vervolgens eerst toegepast in het licht van de kamerverhuur (zie huidig afdeling 1. "Verhuur van kamers" in de APV), om vervolgens als lezer te moeten vaststellen dat de eerste vier onderafdelingen helemaal niets met brandveiligheid te maken hebben... Zij behandelen veeleer het kader rond verhuur van kamers, zoals daar zijn : het toepassingsbied, de vergunningsprocedure en de uitbatingsvoorwaarden. Pas wanneer men bij onderafdeling 5 komt, wordt er dan uiteindelijk gesproken over de effectieve brandveiligheid.
  • wordt de brandveiligheid bij kamerverhuur en in dansgelegenheden - zij het wel als verschillende afdelingstitels - onder hoofdstuk 8 behandeld, maar wordt er voor horecazaken en andere gelijkaardige inrichtingen dan weer een apart hoofdstuk 9 voorzien.

De invoeging van het nieuwe brandveiligheidsplan is de ideale gelegenheid om deze onlogische structuur meteen "proper en duidelijk" te zetten, zodat niet alleen transparantie naar de burger toe gecreëerd wordt over een zo al zeer complexe materie, maar het nieuwe brandveiligheidsplan er mooi kan op aansluiten.

Concreet wordt voorgesteld om het huidige hoofdstuk 8 compleet los te koppelen van de brandveiligheid door elke verwijzing ernaar te verwijderen en er een op zichzelf staand hoofdstuk van te maken dat de burger duiding geeft over de algemene contouren en verplichtingen van "kamerverhuur". De huidige vijfde onderafdeling onder hoofdstuk 8 - de onderafdeling die eigenlijk het startpunt vormt voor de werkelijke brandveiligheidsregeling - kan in die zin gewijzigd worden naar een nieuw hoofdstuk 9, dat het bestaande hoofdstuk 9 daarbij zal opslorpen.

De naam en structuur van HOOFDSTUK 8 onder TITEL 3. OPENBARE VEILIGHEID EN DOORGANG OP DE OPENBARE WEG worden als volgt gewijzigd :

HOOFDSTUK 8. Brandveiligheid [Verhuur van kamers]

Afdeling 1. Verhuur van kamers

Onderafdeling 1. Toepassingsgebied

[...]

Onderafdeling 2. Algemene vergunningsplicht

[...]

Onderafdeling 3. Procedure tot het bekomen van een vergunning voor het uitbaten van een kamerwoning

[...]

Onderafdeling 3bis. Kotmadam

[...]

Onderafdeling 4. Exploitatievoorwaarden voor elke kamerwoning

[...]


3. Motivering vervanging van HOOFDSTUK 9, alsook de artikelen 206 tot en met 246 onder dit hoofdstuk: brandveiligheid bij kamerverhuur, horecazaken en dansgelegenheden

Het bestaande brandveiligheidsplan is bijna 20 jaar oud en derhalve - ingevolge voortschrijdende inzichten - achterhaald en niet langer adequaat. De voornaamste wijzigen betreffen :

  • een vereenvoudigde tekst door alle bepalingen die uit hogere wetgeving voortvloeien, niet langer te herhalen, behalve wanneer 1) dit essentieel is om iets uit te leggen, 2) de hogere regelgeving in uitzonderingen op een welbepaalde regeling voorziet of 3) het weglaten ervan zou leiden tot een foutieve/onzorgvuldige bepaling.
  • de capaciteitsbepaling van diverse gebouwen, inclusief de verschuiving van verantwoordelijkheden naar de uitbater/eigenaar van deze gebouwen met betrekking tot de bepaling van de netto-capaciteit ervan.

De inhoud van het nieuwe brandveiligheidsplan vormde reeds het voorwerp van een uitgebreide voorstelling en toelichting tijdens het college van burgemeester en schepenen van 04.03.2024.

De artikelen 206 t.e.m. 246 worden als volgt vervangen :

[Hoofdstuk 9. Brandveiligheid publiek toegankelijke plaatsen

Afdeling 1. Vooraf 

Art. 206

§1.Toepassingsgebied

Hiernavolgende artikelen zijn van toepassing op de publiek toegankelijke locaties (gebouw, plein, tent, etc.) op het grondgebied van Kortrijk.

Het algemeen deel (afdeling 2) is steeds van toepassing. Bijkomend zijn er bepalingen van toepassing op respectievelijk nachtbezetting (afdeling 3) of tijdelijke constructies (afdeling 4).

§2. Terminologie

Voor nadere toelichting van de terminologie die gebruikt wordt in onderhavige artikels wordt verwezen naar de basisnormen voor preventie, brand en ontploffing (Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 en wijzigingen) en naar het begrippenkader van het bijzonder deel.

§3. Andere wetgevingen of regels

Naast onderhavig lokaal reglement zijn potentieel nog andere algemene of specifieke reglementeringen of regels van kracht, zoals Codex Welzijn, ARAB, AREI, Vlarem, etc.

Voor nieuwe gebouwen gelden naast de hiernavolgende bepalingen tevens de federale basisnormen. (Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 en wijzigingen), verder genoemd ‘Basisnormen’ ; Deze kunnen afwijkend/strenger zijn dan de hieronder vermelde bepalingen.

§4. Afwijkingen

Afwijkingen op dit reglement dienen gefundeerd door middel van een risicoanalyse met bijhorende/uitgewerkte veiligheidsmaatregelen, afgeleverd door een bevoegde instantie en gevalideerd door de burgemeester.

Afdeling 2. Algemeen Deel

Onderafdeling 1. Toegankelijkheid

Art. 207

De publiek toegankelijke locatie moet bereikbaar zijn voor het brandweermaterieel volgens volgende leidraad:

  • Doorgang 4m breed en 4m hoog;
  • draaicirkels: binnenstraat van 11m en een buitenstraal van 15m;
  • een draagvermogen dat de toegang en werking van brandweervoertuigen waarborgt;
  • minstens 1 gevel bereikbaar, met uitzondering voor gelijkvloerse locaties waarbij de brandweervoertuigen zich moeten kunnen opstellen tot op minstens 60m.

Afwijkingen zijn enkel mogelijk mits overleg met de brandweer of mits aangetoond met een positieve proef.

De toegangswegen en opstelplaatsen moeten vrijgehouden worden voor de hulpdiensten.

De aanwezige hydranten, waterwinplaatsen en gasafsluiters moeten steeds vrij en bereikbaar zijn.

Onderafdeling 2. Inplanting

Art. 208

De publiek toegankelijke locatie moet van de aanpalende gebouwen en locaties van derden ofwel minstens 4 m verwijderd zijn ofwel gescheiden zijn door wanden van metselwerk of beton of brandveilige bouwelementen EI60. Verbindingen kunnen enkel via zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand EI130. Derden hebben hun eigen evacuatiemogelijkheden (op dezelfde manier brandveilig gescheiden).

Daar waar brandveilige scheidingen vereist zijn mogen de doorvoeringen de brandweerstand niet nadelig beïnvloeden.

Voor de door de overheid toegestane tijdelijke uitbatingen kan, mits akkoord van de eigenaar, aanvaard worden:

  • Ofwel leegstand van de aangrenzende ruimtes
  • Ofwel een totale bewaking, menselijk en/of technisch, in alle aangrenzende ruimtes én deze die ermee in verbinding staan. 

Onderafdeling 3. Constructie

Art. 209

De stabiliteit van het gebouw met 1 bouwlaag (gelijkvloers) wordt verzekerd door een constructie R30 of vervaardigd uit metselwerk of beton. Voor gebouwen met meerdere bouwlagen is dit minstens R60 of constructie uit metselwerk of beton.

Wanneer dit niet aantoonbaar is, kan een branddetectie installatie aanvaard worden van het type totale bewaking met doormelding 24/7.

In geval van een open gebouw vervallen de bouwkundige structurele eisen bij brand.

Onderafdeling 4. Evacuatie

Art. 210

Uitgangen zijn minimum 80cm breed (uitgezonderd 70cm voor gebouwen van vóór 1972). De vrije hoogte moet een vlotte evacuatie garanderen. Dit principe geldt voor deuren, gangen én trappen.

De totale breedte van de uitgangen wordt bepaald aan minstens 1cm per persoon.

Het totaal aantal cm breedte vormt de theoretische evacuatiecapaciteit; voor gebouwen onderworpen aan de Basisnormen gelden alleen de veelvouden van 60 cm.

Uitgangen bevinden zich in tegenovergestelde zin t.o.v. elkaar en zijn gelijkmatig verdeeld.

Als (nood-)uitgang kunnen alleen deuren aanvaard worden; poorten tellen enkel wanneer zij in open stand vergrendeld staan (min. 2 m vrije hoogte) of ingevuld zijn met deuren.

De uitgangen kunnen onmiddellijk en gemakkelijk geopend worden bij brand of paniek en leiden rechtstreeks naar buiten of naar een veilige plaats; de maximale loopafstand tot de (nood-)uitgangen bedraagt 45m.

Vanaf een bezetting hoger dan 50 personen draaien alle (nood-)uitgangen open in vluchtzin of moeten in geopende stand worden geblokkeerd bij bezetting; uitzondering wordt gemaakt voor één enkelvoudige inkomdeur indien deze op een openbaar terrein uitkomt.

Vóór en achter de deuren die naar buiten leiden, mag niks geplaatst worden die de evacuatie kan hinderen.

Buiten dient men zich te kunnen verwijderen naar een veilige plaats (in akkoord met de brandweer).

Onderafdeling 5. Bijzondere lokalen en installaties

Art. 211 Commerciële en collectieve keukenactiviteiten

De keukenactiviteiten moeten van de rest van het gebouw gescheiden worden door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren zijn zelfsluitend of bij brand zelfsluitend met een minimale brandweerstand EI130.

Wanneer de keukenactiviteiten niet brandwerend gescheiden zijn ten opzichte van de aangrenzende verbruikersruimte, dan dient elk vast gemonteerd frituurtoestel voorzien van een vast automatische blusinstallatie die gekoppeld wordt aan een toestel dat de toevoer van energie van het frituurtoestel onderbreekt. In voorkomend geval dient het geheel van keuken met verbruikszaal brandveilig gecompartimenteerd van de rest, dit conform voorgaand voorschrift.

In publiek toegankelijke ruimtes mogen voedselbereidingen met losse huishoudelijke toestellen (niet vast gemonteerd) enkel elektrisch; los opgestelde elektrische friteuses kunnen enkel in een ander lokaal, een andere tent of buiten; losse toestellen op gas kunnen enkel buiten of in een andere tent op minstens 4m van de publiek toegankelijke ruimte.

Het deksel van elke friteuse dient onmiddellijk beschikbaar te zijn én een blusdeken dient in de nabije omgeving opgehangen te zijn.

Art. 212 Gasinstallatie

Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

Art. 213 Elektrische installatie

Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

Art. 214 Verwarming

Binnen kunnen enkel vaste toestellen toegelaten worden.

Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

Elke verwarmingstoestel moet veilig opgesteld zijn.

Verwarmingstoestellen met verbranding moeten aangesloten zijn op een schoorsteen.

Onderafdeling 6. Veiligheidsuitrusting

Art. 215 Pictogrammen in het kader van evacuatie

De plaats en de richting voor alle uitgangen en nooduitgangen moeten aangeduid worden met reglementaire pictogrammen, van hetzelfde type binnen eenzelfde gebouw.

Art. 216 Veiligheidsverlichting

De inrichting moet uitgerust worden met een veiligheidsverlichting die een voldoende lichtsterkte heeft om een veilige evacuatie te verzekeren. Deze verlichting moet onmiddellijk in werking treden bij een stroomonderbreking en een autonomie van één uur hebben.

Art. 217 Melding Waarschuwing en alarm

De melding van ontdekking of detectie van brand moet onmiddellijk aan de brandweerdiensten kunnen worden doorgegeven via een meldingstoestel.

Waarschuwing en alarm is verplicht:

  • Bij een gebruikte publiek toegankelijke ruimte van meer dan 100m²;
  • Bij meerdere voor publiek toegankelijke, van elkaar gescheiden lokalen of ruimten.

De waarschuwing- en alarmseinen of -berichten moeten door alle betrokken personen kunnen opgevangen worden en mogen niet met elkaar, noch met andere seinen verward kunnen worden.

Art. 218 Branddetectie

Indien branddetectie vereist, dan wordt bedoeld een passende automatische installatie van het type totale bewaking, ontworpen en uitgevoerd volgende de regels van goed vakmanschap.

Waar doormelding vereist is, dan dient dit automatisch te gebeuren via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).

Art. 219 Blusmiddelen

Er moet minstens één aangepast blustoestel opgehangen worden met een minimum inhoud van 1 bluseenheid per 150m² vloeroppervlakte en per bouwlaag. Dit toestel moet goed bereikbaar zijn en voorzien worden van een reglementair pictogram.

Een blusdeken dient in de nabije omgeving van de kookinfrastructuur opgehangen te zijn.

Onderafdeling 7. Brandveiligheid

Art. 220 Bouwmaterialen, bekledingen en versieringen

Alle aangebrachte bouwmaterialen, bekledingen en versieringen mogen geen bijzonder risico voor de (brand-)veiligheid met zich meebrengen.

Art. 221 Open vuur

Elke vorm van open vlam is in gesloten publieke ruimtes verboden:

  • Sfeervuren en vuuranimatie;
  • Pyrotechnische en speciale effecten.

Tenzij door de eigenaar/uitbater/organisator de nodige maatregelen zijn genomen horende bij een risicoanalyse, voor te leggen aan bevoegde personen.

Onderafdeling 8. Uitbatingsvoorschriften

Art. 222 Bezetting

De bezetting dient door de uitbater bepaald te worden rekening houdend met;

  1. Aantal (nood)uitgangen:
    • min. 1: tot max. 50 personen
    • min. 2: tot max. 500 personen
    • min. 3: tot max. 1000 personen
    • min. (2+N): tot max. N-duizend personen (N = geheel cijfer > 0)
  2. Uitgangsbreedte:

De totale breedte van de uitgangen bedraagt minstens 1cm per persoon.

Voor gebouwen sedert KLB 07/07/1994 gelden enkel gehele veelvouden van 60cm.

De breedte van trappen:

              Trappen dalend              = 1,25cm/persoon

              Trappen stijgend            = 2,00cm/persoon

Enkel rechte trappen worden aanvaard als evacuatietrap voor het publiek.

De bezetting op basis van de uitgangsbreedte bepaalt de theoretische capaciteit.

  1. Oppervlakte:
    • Gebouwen die NIET voldoen aan de Basisnormen: 1 pers/m² NETTO oppervlakte;
    • Gebouwen die WEL voldoen aan de Basisnormen: 2 pers/m² NETTO oppervlakte;
    • Tenten NIET gekeurd door een keuringsorganisme: 1 pers/m² NETTO oppervlakte;
    • Tenten gekeurd door een keuringsorganisme: 2 pers/m² NETTO oppervlakte;
    • Buitenruimte: 2 pers/m² NETTO oppervlakte.

De bezetting op basis van de NETTO oppervlakte (na aftrek van alle voorwerpen, zoals tenten, podia, vestiaire, etc. – oppervlaktes met vast gemonteerde zitplaatsen vormen een afzonderlijk gedefinieerde capaciteit) én effectief VRIJE en BRUIKBARE uitgangen (cfr. art. 210) dient vergeleken te worden met voormelde theoretische capaciteit. De kleinste waarde geldt en wordt de veiligheidscapaciteit genoemd.

De veiligheidscapaciteit moet door de organisator/uitbater steeds kunnen voorgelegd worden aan de bevoegde instanties. De organisator/uitbater moet bewaken dat de veiligheidscapaciteit niet overschreden wordt.

Art. 223 Veiligheidsinstructies/brandweerinformatie

  • Alle medewerkers moeten duidelijke instructies ontvangen over de taakverdeling bij brand (of een ander incident) en over het gebruik van brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en alarminstallatie, etc.
  • De aanwezigen moeten de nodige brandinstructies ontvangen, onder meer wat betreft het bestaan en het gebruik van de verschillende vluchtwegen, de brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en alarminstallaties, etc.
  • Deze instructies moeten op gepaste wijze kenbaar gemaakt worden.
  • Op vraag van de stadsdiensten of de brandweer dienen de instructies aangevuld te worden met een grondplan/inlichtingenfiche die de technische risico’s, veiligheidsuitrusting en evacuatiemogelijkheden verduidelijkt.

Art. 224 Periodieke controles

Een veiligheidsdossier moet voorgelegd kunnen worden aan bevoegde personen. Dit omvat onder meer de periodieke keuringen, verslagen en attesten, zoals opgenomen in de tabel van art. 226.

Art. 225 Algemeen

Buiten hetgeen voorzien is in onderhavige reglementering, moet de uitbater/organisator, op het vlak van de veiligheid alle nodige maatregelen nemen om de personen, aanwezig in de inrichting/op het terrein, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.

Art. 226 Tabel Periodieke Controles

voorwerp

gebouw
 kamers

tenten
 terreinen

 

inhoud

Perio.

Uitvoer.

Perio.
 (max. j)

Uitvoer.

Hoogspanning

Conf.

J

EDTC

-

-

Laagspanning
 (gebouw/stroomgroep)

Conf.

5j

EDTC

Werk.

EDTC

Veiligheidsverlichting
 (lichtsterkte)

Conf.

Indienstn.
 Wijziging

EDTC

-

-

Veiligheidsverlichting

Werk.
 aut.

J

BP

Werk.

BP

Verwarming (gas)

Werk.

2j

BI

Werk.

BI

Verwarming (mazout, vast) 

Werk.

j

BI

Werk.

BI

Schoorsteen (mazout, vast)

Werk.

j

BI

-

-

Gasdichtheid

Conf.

4j

BI

Werk.

BI

Waarschuwing & alarm

Werk.

j

BI

Werk.

BP

Branddetectie
 (incl. sturingen)

Conf.

Indienstn.
 wijziging.

EDTC

-

-

Branddetectie
 (incl. sturingen)

Werk.

j

BI

-

-

Blustoestellen

Werk.

j

BI

j

-

Checklist goede staat en werking:
- deursluiters
- blusmiddelen
- veiligheidsverlichting
- rookkoepel
- dampkappen
 …

Werk.

continu

BP

-

-

EDTC = Erkende Dienst voor Technische Controle (‘erkend organisme’)

BI = Bevoegd Installateur

BP = Bevoegd Persoon (aangeduid door de uitbater/organisator/eigenaar) 

conf. = conformiteit met de geldende voorschriften/normen

werk. = goede werking bij gebruik

aut. = autonomie

indienst. = indienstname

Afdeling 3. Bijkomende maatregelen bij nachtbezetting (kamerwonen)

Onderafdeling 1. Indeling en gebruik

Art. 227

Locaties met nachtbezetting, waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden én gebouwen met (slaap-)kamerverhuur – verder genoemd ‘kamerwonen/kamerwoning’ worden ingedeeld in drie categorieën:

  • Categorie 1: de lage gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag < 10m);
  • Categorie 2: de middelhoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag tussen 10m en 25m);
  • Categorie 3: de hoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag 25m of meer).

Eventuele private delen dienen mee opgenomen bij de automatische branddetectie installatie, tenzij dit privaat deel brandveilig gescheiden is van het kamerwonen door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met een minimale brandweerstand EI130.

Onderafdeling 2. Inplanting

Art. 228

Locaties voor nachtbezetting (en de bijhorende gemeenschappelijke lokalen) mogen slechts grenzen aan andere ruimten met een bestemming vreemd aan het kamerwonen, voor zover ze ervan gescheiden zijn door wanden met EI60 of bestaande uit metselwerk/beton. De deuren in deze wanden moeten een brandweerstand EI130 hebben en (bij brand) zelfsluitend zijn.

Het gedeelte van het gebouw met kamers moet over een toegang beschikken die afgescheiden is van andere ruimten met bestemming vreemd aan het kamerwonen door wanden en deuren met voornoemde eigenschappen.

Onderafdeling 3. Constructie en compartimentering

Art. 229 Constructieve elementen

§1. De constructieve elementen die de stabiliteit van het gebouw verzekeren, zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, vloeren en andere essentiële delen die de draagconstructie van het gebouw vormen, moeten ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende vereisten:

  • Voor de categorie 1: R30
  • Voor de categorieën 2 en 3: R60

ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton.

§2. Indien aan de voorschriften van de vorige paragraaf niet voldaan wordt, moet het ganse gebouw uitgerust worden met een algemene branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).

Art. 230 Compartimentering algemeen

Iedere bouwlaag, die geen normaal evacuatieniveau is, vormt één of meerdere compartimenten.

De oppervlakte van een compartiment moet kleiner zijn dan 1.250 m².

Een compartiment kan ook gevormd worden door twee opeenvolgende bouwlagen met binnenverbindingstrappen – duplex – als de gecumuleerde oppervlakte van die twee bouwlagen niet groter is dan 1.250m².

De lengte van een compartiment wordt gedefinieerd als de afstand tussen de twee punten van het compartiment die het verst van elkaar verwijderd zijn. Deze lengte mag niet meer dan 75 m bedragen.

De wanden tussen de compartimenten moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:

  • Voor de categorie 1: EI30;
  • Voor de andere categorieën: EI60.

Indien aan bovenvermelde voorschriften niet voldaan wordt, moet de inrichting uitgerust worden met een branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).

De verbinding tussen twee compartimenten wordt slechts toegestaan bij gebruik van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met brandweerstand van EI130. 

Art. 231 Kamerwanden

De verticale wanden zijn in metselwerk of beton of hebben brandweerstand EI60.

De toegangs(binnen)deuren tot de kamers moeten brandweerstand EI130 hebben.

Onderafdeling 4. Evacuatie

Art. 232 Algemeen

§1. De evacuatiewegen moeten oordeelkundig verdeeld worden over het gebouw en een vlugge en gemakkelijke ontruiming van personen toelaten.

Elk compartiment, de kelderverdieping uitgezonderd en voor zover er geen kamers in ingericht worden, moet minstens twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden hebben in geval van brand.

De eerste vluchtmogelijkheid bestaat uit de gebruikelijke toegang (deur, trap).

Aanvaardbare oplossingen voor de tweede vluchtmogelijkheid zijn:

  • Een tweede binnentrap;
  • Een buitentrap;
  • Een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, voor kamers op het gelijkvloers;
  • Een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, voor kamers op de eerste bouwlaag boven het gelijkvloers;
  • Een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, rechtstreeks of onrechtstreeks (via een begaanbare passerelle, afdak of platform) aansluitend op een ladder (voor kamers met een kamervloer lager dan 10 m ten opzichte van het maaiveld) of trap (voor kamers met een kamervloer hoger dan 10 m ten opzichte van het maaiveld). Dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren;
  • Een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, dat toegankelijk is voor de ladderwagen van de brandweer, voor de inrichtingen van categorieën 1 en 2 (dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren).

De af te leggen weg, vanaf iedere plaats in het gebouw, mag niet groter zijn dan 30 meter tot de eerste vluchtmogelijkheid en 60m tot de tweede vluchtmogelijkheid. De lengte van de doodlopende delen van de evacuatiewegen mag niet meer bedragen dan 15m.

§2. Van de trap en de ladder mag het laatste deel geleed worden of mag vanaf het laatste deel gesprongen worden mits een bordes van minimum ca. 0,8m x 0,6m aanwezig is op max. 3m ten opzichte van het maaiveld.

§3. De te gebruiken ramen dienen minstens een nuttige doorgang te hebben van ca. 0,8m x 0,6m.

§4. De toegang tot elke uitgang moet veilig en vlot kunnen gebeuren. De aansluiting aan elke trap of ladder moet veilig zijn:

  1. Voor nieuwe kamerwoningen vanaf 01/05/2024 geldt:
    • De toegang tot een trap of ladder gebeurt via een bordes van min. ca. 0,8m x 0,6m, voorzien van een leuning;
    • Bij gebruik van ladders mogen maximaal 3 bouwlagen verbonden worden zonder gebruik van een rust-/tussenbordes;
    • Het evacuatietraject dient verlicht met veiligheidsverlichting én functionele verlichting;
  2. Voor bestaande kamerwoningen gelden voormelde bepalingen uiterlijk vanaf 01/05/2034. 

Art. 233 Evacuatieruimten

§1. Algemeen

De kamers en andere lokalen waar huurders vertoeven, moeten naar buiten uitgeven ofwel rechtstreeks ofwel via een evacuatieweg.

Buiten moet men zich kunnen verwijderen, weg van het gebouw.

§2. Wanden van de evacuatiewegen

De binnenwanden van evacuatiewegen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel een brandweerstand EI60 (EI30 bij enkele gelijkvloerse bouwlaag) hebben. De toegangsdeuren van de andere lokalen dan kamers (uitgezonderd sanitair) tot de evacuatiewegen moeten zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met brandweerstand EI130.

§3. Binnentraphuizen

Elke binnentrap die verschillende compartimenten verbindt, moet ommuurd worden.

Voor de inrichting van de categorie 1 mogen de muren en toegangsdeuren van de kamers de ommuring vormen.

De binnenwanden van de trappenhuizen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:

  • Voor de categorie 1: EI30;
  • Voor de categorieën 2 en 3: EI60.

De trappenhuizen geven toegang tot een evacuatieniveau. De trappenhuizen die toegang geven tot de ondergrondse verdiepingen mogen niet rechtstreeks in het verlengde liggen van deze die dienen voor verdiepingen boven een evacuatieniveau.

Dit sluit niet uit dat het ene trappenhuis boven het andere mag liggen, mits de wanden die ze scheiden voldoen aan de voorwaarden, vereist voor de wanden van de trappenhuizen.

De toegang tot de trappenhuizen geschiedt voor de categorie 2 via een branddeur EI130 zelfsluitend of bij brand zelfsluitend. Voor categorie 3 dienen twee dergelijke deuren voorzien in een sas met wanden EI60 en een oppervlakte van minimum 2m².

§4. Buitentrappen als evacuatiewegen

Onverminderd de bepalingen van §1, gelden voor de buitentrappen:

  • Maximale helling 45°;
  • Minimale nuttige breedte 0,60m;
  • Aantrede minimum 0,10m;
  • Optreden maximum 0,20m;
  • Treden moeten antislip uitgevoerd worden;
  • Moeten vervaardigd worden uit onbrandbare materialen;
  • Voorzien worden van leuningen langs beide zijden van de trap.

§5. Buitenladders

De buitenladders moeten stevig bevestigd zijn. Zij mogen vast of uitklapbaar zijn.

Ze moeten uitgeven op een plaats waar de gebruikers zich in veiligheid kunnen stellen.

De tussenafstand van de treden, as op as gemeten, moet 250 à 300mm bedragen. De breedte moet minstens 0,4m zijn.

De bovenste trede moet zich minimum 1m boven het hoogste toegangsniveau van de ladder bevinden.

De tussenafstand tussen de muren en de ladder bedraagt minstens 0,2m.

Een valbeveiliging dient steeds voorzien, indien dit niet kan gerealiseerd worden door de afstand tussen muur en ladder, dient een specifieke kooibeveiliging aangebracht.

Onderafdeling 5. Bijzondere lokalen

Art. 234 Parkeerruimten

De parkeerruimten moeten afgescheiden worden van de andere lokalen van het gebouw door wanden met EI60 of bestaande uit metselwerk/beton en zelfsluitende deuren met een brandweerstand EI130.

Onderafdeling 6. Veiligheidsuitrusting

Art. 235 Waarschuwing, alarm, detectie

§1. Waarschuwing en alarm

De waarschuwing- en alarmseinen of -berichten moeten door alle betrokken personen kunnen opgevangen worden en mogen niet met elkaar, noch met andere seinen verward kunnen worden.

§2. Automatische branddetectie

De uitbating is uitgerust met een passende automatische branddetectie-installatie van het type totale bewaking. Die automatische branddetectie-installatie is ontworpen en uitgevoerd volgens de regels van goed vakmanschap.

Waar doormelding vereist is, dan dient dit automatisch te gebeuren via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).

Onderafdeling 7. Eisen op gebied van reactie bij brand

Art. 236

De eisen die opgenomen zijn in volgende tabel dienen toegepast te worden voor nieuwe bekledingen of wanneer de bestaande bekledingen worden vervangen.

 

vloerbekledingen

vlottende en vaste bekledingen van
 verticale wanden

bekledingen van plafonds en
 valse plafonds

technische lokalen
collectieve keukens
liftmachinekamers
 en liftschachten

AO
A2FL-s2

AO
 A2-s3, d0

AO

A2-s3, d0

evacuatiewegen
binnentrappenhuizen
liftkooien
 huiskeukens

A2
CFL-s1

A1
 C-s1, d2

A1
 C-s1, d0

andere gemeenschappelijke ruimtes,
 uitgezonderd sanitaire ruimtes

A3
CFL-s2

A2
 C-s2, d2

A1
 C-s2, d0


Onderafdeling 8. Uitbatingsvoorschriften 

Art. 237

De permanente maatregelen die in het kader van art. 225 door de uitbater genomen worden, moeten vermeld worden in een huishoudelijk reglement.

De huurders moeten, bij inschrijving en het personeel, bij indienstneming, alsook periodiek en ten minste één maal per jaar ingelicht worden over het bestaan en het gebruik van de verschillende vluchtwegen, melding-, waarschuwing- en alarminstallatie, blusinrichtingen, etc. Deze moeten te allen tijde vrij bereikbaar en gebruiksklaar gehouden worden.

De goede werking van zelfsluitende en bij brand zelfsluitende deuren mag niet verhinderd worden.

De opmerkingen die voorkomen in processen-verbaal van de periodieke controles moeten onverwijld gevolgd worden door de nodige aanpassingen en verbeteringen.

Onderafdeling 9. Onderhoud en controle

Art. 238

De technische uitrusting en de veiligheidsuitrusting van de inrichting moet in goede staat gehouden worden.

De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid die uitrusting door bevoegde personen periodiek onderhouden en controleren overeenkomstig de tabel in art. 226.

Deze data dienen eveneens bijgehouden te worden in een register.

Bovendien dient elke uitbreiding én wijziging van de technische en veiligheidsuitrusting te gebeuren volgens de regels van de kunst en van goed vakmanschap. Dit dient bevestigd door een nieuw verslag/attest.

Onderafdeling 10. Uitzonderingen

Art. 239 Beperkte kamerverhuur in private huisvesting 

Voor een kamerwoning waar maximaal 3 éénpersoonskamers (of accommodatie voor 3 personen) verhuurd wordt en waarbij de verhuurder zelf in de kamerwoning woont, geldt enkel de Vlaamse verplichting inzake autonome rookdetectoren.

Art. 240 beperkt nachtverblijf in jeugdlokalen, enkel op gelijkvloers of eerste bovengrondse verdieping van een gebouw

Voor jeugdlokalen waar tijdelijk overnacht wordt (max. 60 dagen per jaar) door georganiseerde jeugdgroepen onder begeleiding gelden, naast de reguliere voorwaarden voor het gebouw:

  1. Voor elke ruimte waarin geslapen wordt, dienen 2 onafhankelijke vluchtwegen beschikbaar te zijn (de ene blijft bruikbaar als de andere onbruikbaar wordt);
    1. De eerste evacuatiemogelijkheid is de normale uitgang;
    2. Als tweede evacuatiemogelijkheid worden de volgende oplossingen aanvaard:
      1. Een tweede binnentrap of een buitentrap;
      2. Een al of niet uitklapbare buitenladder;
      3. Een opengaand raam dat een vlotte evacuatie toelaat (nuttige doorgang minimum ca. 0,8m x 0,6m) voor kamers op het gelijkvloers;
      4. Een buitendeur.
  2. De bezetting van elke slaapruimte wordt bepaald op basis van 2m² per persoon, met een maximum van 50 personen.
  3. Elke ruimte waar geslapen wordt, mag geen brandgevaarlijke activiteit bevatten (vb. koken, open haard, etc.).
  4. Branddetectie dient voorzien in alle gebruikte lokalen en van in elke slaapruimte tot aan beide vluchtmogelijkheden naar buiten.

Afdeling 4. Bijkomende maatregelen bij tijdelijke constructies

Art. 241 indeling en gebruik

Volgende tijdelijke constructies vallen onder dit deel met bijkomende maatregelen:

  • Podia
  • Tribunes
  • Tenten
  • Kramen

Indien één of meerdere van voormelde constructies deel uit maken van een groter gebeuren, dan dient dit in zijn geheel beoordeeld in een afzonderlijk veiligheidsdocument, waarbij bijkomende regels kunnen van toepassing zijn.

Art. 242 inplanting 

Voor tijdelijke constructies (tenten, kramen, etc.) gelden volgende afstand regels:

  • De onderlinge afstand tussen kramen moet minstens 1m bedragen;
  • Afstand tot gevels van derden met brandweerstand EI60 of uit vol metselwerk/beton: minimaal 1m;
  • Afstand tot gevels van derden zonder EI60 of uit niet vol metselwerk/beton: minimaal 4m voor kraampjes met brandrisico.

De tijdelijke constructies mogen de (nood-)uitgangen en evacuatiewegen van derden niet belemmeren.

Bewoonde panden moeten bij tijdelijke constructies toegankelijk blijven voor de hulpdiensten.

Art. 243 constructie en compartimentering

De stabiliteit dient steeds gewaarborgd, ook bij extra belasting door weersinvloeden (wind, sneeuw, etc.).

De nodige maatregelen dienen hiertoe genomen te worden en desgevallend bijgestuurd.

Dit dient aangetoond:

  • Voor een capaciteit tot 1.000 personen of een gecumuleerde gebruikte oppervlakte vanaf 100m²: door de constructeur of plaatser;
  • Voor een capaciteit vanaf 1.000 personen of een gecumuleerde gebruikte oppervlakte vanaf 500m² of bij meerdere bouwlagen: door een keuringsorganisme.

Het verslag dient gunstig te zijn voor minstens 3 aspecten:

  1. De plaatsing/opstelling (referentie is het bouwboek van de fabrikant, horende bij een tent/tijdelijke constructie);
  2. De lasten (eigen gewicht, gebruikslasten, wind- en sneeuwbelasting);
  3. Brandreactie van de brandbare materialen (vervaardigd of bekleed met materialen brandklasse min. A2 (Belgisch), M2 (Frans) of C (Europees)).

Art. 244 Evacuatie

De nodige evacuatieruimte rond elke tijdelijke opstelling moet steeds gewaarborgd blijven.

Art. 245 Bijzondere ruimtes en installaties

Ter bescherming tegen de risico’s verbonden aan installaties of technieken dienen de nodige maatregelen genomen. Dit moet blijken uit de risicoanalyse, regels van goede praktijk, instructies en positieve/geldige keuringsverslagen of rapporten.

Een minimumafstand van 4m dient steeds behouden tussen de publiekstoegankelijke ruimtes en technische voorzieningen (of eraan gekoppelde activiteiten), zoals stroomvoorziening, verwarming, verlichting, koken, gas. 

Art. 246 Veiligheidsuitrusting

Voor tenten en afgesloten terreinen kan als alarmsysteem gelden:

  • Tot 500 personen: de klankinstallatie;
  • Tot 1.000 personen: de klankinstallatie met als back-up megafoon(s);
  • Boven 1.000 personen of bij meerdere bouwlagen: de klankinstallatie met autonome stroombron.]


4. Motivering opheffing artikelen 247 t.e.m. 268: brandveiligheid

De onder dit punt voorgestelde wijziging betreft een louter technische correctie ingevolge de invoeging van het nieuwe brandveiligheidsplan, zoals uiteengezet onder bovenstaand punt 3. Zoals gezegd, kent dit plan geen gelijkaardige structuur en inhoud als het initiële (en verouderde) plan, waardoor het onmogelijk is om de te wijzigen artikelen één-op-één te vervangen door "2.0-versie". Er wordt daarentegen een globale nieuwe aanpak voorgesteld vanuit FLUVIA, waarbij tabula rasa gemaakt werd met het verleden.

Het nieuwe plan is in een kleiner aantal separate bepalingen opgesplitst. De bedoeling van de opheffing van de bepalingen 247 t.e.m. 268 is dan ook eenvoudig: deze artikelen zijn overbodig geworden (want in onbruik) en dienen bijgevolg doorgehaald te worden. Anderzijds zou het eenvoudigweg weglaten van deze bepalingen een te grote verschuiving van alle navolgende bepalingen met zich meebrengen. Een hernummering van dergelijke allooi dient plaats te vinden in het kader van een globale coördinatie van de APV.

Wél wordt aanbevolen om alle subtitels (hoofdstukken, afdelingen en onderafdelingen) binnen de thans beoogde passage zonder meer weg te laten. Hun weglating heeft immers geen effect op de huidige structuur van de APV en het niet-verwijderen ervan zou alleen maar verwarring creëren binnen het nieuwe kader met eigen titels en nummering.

De inhoud van de artikelen 247 t.e.m. 268 wordt als volgt gewijzigd :

Binnen de aangeduide passage worden alle subtitels gewist en wordt de bestaande tekst onder alle artikelen telkens integraal vervangen door de vermelding [opgeheven].


5.  Motivering wijziging en aanvulling van het "Begrippenkader van het bijzonder deel"

Eerst en vooral is het van belang om de structuur van dit deel te aligneren met de voorgestelde wijzigingen ter zake in de hoofdtekst van de APV (zie hierboven beschreven punt 2.)

Voorts wordt een kleine aanvulling aan de onder hoofdstuk 8 bestaande begripsomschrijving voor "kamerwoning" voorgesteld, teneinde geen verwarring - of in het slechtste geval zelfs tegenstrijdigheden - in de hand te werken met wat onder deze term begrepen dient te worden in het kader van het door FLUVIA uitgewerkte brandveiligheidsplan.

Tot slot wordt - opnieuw in lijn met de hoofdtekst van de APV - een nieuw hoofdstuk 9 ingevoegd, bestaande uit zeven begripsomschrijvingen, die essentieel zijn voor een goed begrip van het door FLUVIA uitgewerkte brandveiligheidsplan.

Hoofdstuk 8 van de "BEGRIPPENLIJST VAN HET BIJZONDER DEEL" wordt als volgt gewijzigd :

HOOFDSTUK 8. Brandveiligheid [Verhuur van kamers]

Afdeling 1. Verhuur van kamers

[...]

Kamerwoning

= Elk gebouw dat bestaat uit één of meer te huur gestelde of verhuurde kamers en gemeenschappelijke ruimtes [of elke locatie met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden]. Tot 3 kamers, voor verhuur aan studenten, inrichten binnen de door de eigenaar bewoonde bestaande eengezinswoning maakt van deze eengezinswoning geen kamerwoning. De woning blijft haar bestemming als eengezinswoning behouden.

[...]

Een nieuw hoofdstuk 9, alsook de hierna volgende begripsomschrijvingen, worden als volgt aan het "BEGRIPPENLIJST VAN HET BIJZONDER DEEL" toegevoegd :

[HOOFDSTUK 9. Brandveiligheid publiek toegankelijke plaatsen

Gebouw

= Een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte, geheel of gedeeltelijk omsloten met wanden

Open gebouw of tent

= Een gebouw of tent wordt als open beschouwd bij ten minste 50% volledig open buitenwanden.

Theoretische capaciteit

= De maximale capaciteit die op een bepaalde plaats infrastructureel aanwezig kan zijn, rekening houdend met de regels uit art. 210 en art. 222 inzake uitgangen (aantal, plaats, breedte én karakteristieken) en inzake oppervlakte (bruto, t.t.z. zonder aanwezigheid van andere dan de normale vaste objecten).

Veiligheidscapaciteit

= De kleinste waarde van capaciteit op een bepaalde plaats en naar aanleiding van algemeen of specifiek gebruik, bepaald door 1 of 2:

  1. De netto bruikbare oppervlakte (na aftrek van alle voorwerpen zoals tenten, podia, vestiaire, etc. – losse tafels en stoelen dienen hierbij niet afgetrokken)
  2. De totale evacuatiebreedte van de vrije en conforme uitgangen.

Kamerwoning

= Elk gebouw dat bestaat uit één of meer te huur gestelde of verhuurde kamers en gemeenschappelijke ruimtes of elke locatie met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden. Tot 3 kamers, voor verhuur aan studenten, inrichten binnen de door de eigenaar bewoonde bestaande eengezinswoning maakt van deze eengezinswoning geen kamerwoning. De woning blijft haar bestemming als eengezinswoning behouden.

Nieuwe kamerwoning

= Elke kamerwoning die een omgevingsvergunning aanvraagt vanaf de datum van inwerkingtreding.

Parkeerruimte

= Plaats waar volgende voertuigen gestald kunnen/mogen worden:

  • Gemotoriseerd voortbewegingstoestel;
  • Gemotoriseerd rijwiel;
  • Bromfiets;
  • motorvoertuig.]


6. Motivering wijziging naam, alsook diverse artikelen van de Politieverordening kanaalzwemmen - kanaal Bossuit-Kortrijk tussen sluis 10 en 11, zoals gevoegd als Bijlage XVIII bij de APV

Er vinden actueel ingrijpende werken plaats aan het kanaal Bossuit-Kortrijk, waarbij een verbinding gegraven wordt tussen het kanaal en de Leie. Ingevolge deze graafwerken is het noodzakelijk om de thans toegelaten zwemzone ter hoogte van historische sluizen 10 (gelegen tussen de Spinnerijkaai en de Groeningekaai) en 11 (gelegen tussen de Abdijkaai en Vlaanderenkaai) te verplaatsen naar historische sluis 9 (gelegen tussen de Stasegemsesteenweg en de Visserskaai). De eerste onder dit punt voorgestelde wijziging is dan ook de logische aanpassing van de naam van de Politieverordening die het zwemmen in kanaal Bossuit-Kortrijk regelt en gevoegd is als één der bijlagen bij de APV.

De naamswijziging wordt vanzelfsprekend meteen ook doorgevoerd in de inhoudstafel van het "Afzonderlijk boekje der bijlagen bij de APV".

De inhoudelijke wijzigingen in tekst van de betreffende Politieverordeningen betreffen louter praktische aangelegenheden die voortvloeien uit bovenvermelde locatiewijziging.

(Gelet op het feit dat alle onder dit punt voorgestelde wijzigingen verspreid zijn over het ganse reglement, wordt voor de duidelijkheid eenvoudigweg verwezen naar de gemarkeerde tekst in bijlage bij deze nota).

Juridische grond

Artikel 119, 119bis en 135 van de Nieuwe Gemeentewet.
Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sanctie, zoals gewijzigd door de Wet van 11 december 2023 (B.S. 29 december 2023).

Regelgeving bevoegdheid

De GR is bevoegd op basis van artikel 40-41 decreet lokaal bestuur.

Besluit

De raad beslist eenparig het volgende:
De gemeenteraad beslist:

Punt 1

De tekst van artikel 157 van de APV als volgt goed te keuren:

Art. 157

Het is verboden te baden in rivieren, kanalen, vijvers, bekkens, fonteinen gelegen in openbare ruimten of deze te bevuilen of er dieren in te laten baden of te wassen. Het zwemverbod geldt niet op plaatsen waar dit expliciet is toegelaten.

Inzake het kanaal Bossuit-Kortrijk gelden de bepalingen van de politieverordening kanaalzwemmen - kanaal Bossuit-Kortrijk zone sluis Zwevegem-sluis 9.

Punt 2

De benaming en structuur van HOOFDSTUK 8 onder TITEL 3. "OPENBARE VEILIGHEID EN DOORGANG OP DE OPENBARE WEG" van de APV als volgt goed te keuren:

HOOFDSTUK 8. Verhuur van kamers

Afdeling 1. Toepassingsgebied

[...]

Afdeling 2. Algemene vergunningsplicht

[...]

Afdeling 3. Procedure tot het bekomen van een vergunning voor het uitbaten van een kamerwoning

[...]

Afdeling 3bis. Kotmadam

[...]

Afdeling 4. Exploitatievoorwaarden voor elke kamerwoning

[...]

Punt 3

De nieuwe, vervangende tekst van de artikelen 206 tot en met 246 van de APV als volgt goed te keuren:

HOOFDSTUK 9. Brandveiligheid publiek toegankelijke plaatsen

Afdeling 1. Vooraf 

Art. 206

§1.Toepassingsgebied

Hiernavolgende artikelen zijn van toepassing op de publiek toegankelijke locaties (gebouw, plein, tent, etc.) op het grondgebied van Kortrijk.

Het algemeen deel (afdeling 2) is steeds van toepassing. Bijkomend zijn er bepalingen van toepassing op respectievelijk nachtbezetting (afdeling 3) of tijdelijke constructies (afdeling 4).

§2. Terminologie

Voor nadere toelichting van de terminologie die gebruikt wordt in onderhavige artikels wordt verwezen naar de basisnormen voor preventie, brand en ontploffing (Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 en wijzigingen) en naar het begrippenkader van het bijzonder deel.

§3. Andere wetgevingen of regels

Naast onderhavig lokaal reglement zijn potentieel nog andere algemene of specifieke reglementeringen of regels van kracht, zoals Codex Welzijn, ARAB, AREI, Vlarem, etc.

Voor nieuwe gebouwen gelden naast de hiernavolgende bepalingen tevens de federale basisnormen. (Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 en wijzigingen), verder genoemd ‘Basisnormen’ ; Deze kunnen afwijkend/strenger zijn dan de hieronder vermelde bepalingen.

§4. Afwijkingen

Afwijkingen op dit reglement dienen gefundeerd door middel van een risicoanalyse met bijhorende/uitgewerkte veiligheidsmaatregelen, afgeleverd door een bevoegde instantie en gevalideerd door de burgemeester.

Afdeling 2. Algemeen Deel

Onderafdeling 1. Toegankelijkheid

Art. 207

De publiek toegankelijke locatie moet bereikbaar zijn voor het brandweermaterieel volgens volgende leidraad:

  • Doorgang 4m breed en 4m hoog;
  • draaicirkels: binnenstraat van 11m en een buitenstraal van 15m;
  • een draagvermogen dat de toegang en werking van brandweervoertuigen waarborgt;
  • minstens 1 gevel bereikbaar, met uitzondering voor gelijkvloerse locaties waarbij de brandweervoertuigen zich moeten kunnen opstellen tot op minstens 60m.

Afwijkingen zijn enkel mogelijk mits overleg met de brandweer of mits aangetoond met een positieve proef.

De toegangswegen en opstelplaatsen moeten vrijgehouden worden voor de hulpdiensten.

De aanwezige hydranten, waterwinplaatsen en gasafsluiters moeten steeds vrij en bereikbaar zijn.

Onderafdeling 2. Inplanting

Art. 208

De publiek toegankelijke locatie moet van de aanpalende gebouwen en locaties van derden ofwel minstens 4 m verwijderd zijn ofwel gescheiden zijn door wanden van metselwerk of beton of brandveilige bouwelementen EI60. Verbindingen kunnen enkel via zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand EI130. Derden hebben hun eigen evacuatiemogelijkheden (op dezelfde manier brandveilig gescheiden).

Daar waar brandveilige scheidingen vereist zijn mogen de doorvoeringen de brandweerstand niet nadelig beïnvloeden.

Voor de door de overheid toegestane tijdelijke uitbatingen kan, mits akkoord van de eigenaar, aanvaard worden:

  • Ofwel leegstand van de aangrenzende ruimtes
  • Ofwel een totale bewaking, menselijk en/of technisch, in alle aangrenzende ruimtes én deze die ermee in verbinding staan. 

Onderafdeling 3. Constructie

Art. 209

De stabiliteit van het gebouw met 1 bouwlaag (gelijkvloers) wordt verzekerd door een constructie R30 of vervaardigd uit metselwerk of beton. Voor gebouwen met meerdere bouwlagen is dit minstens R60 of constructie uit metselwerk of beton.

Wanneer dit niet aantoonbaar is, kan een branddetectie installatie aanvaard worden van het type totale bewaking met doormelding 24/7.

In geval van een open gebouw vervallen de bouwkundige structurele eisen bij brand.

Onderafdeling 4. Evacuatie

Art. 210

Uitgangen zijn minimum 80cm breed (uitgezonderd 70cm voor gebouwen van vóór 1972). De vrije hoogte moet een vlotte evacuatie garanderen. Dit principe geldt voor deuren, gangen én trappen.

De totale breedte van de uitgangen wordt bepaald aan minstens 1cm per persoon.

Het totaal aantal cm breedte vormt de theoretische evacuatiecapaciteit; voor gebouwen onderworpen aan de Basisnormen gelden alleen de veelvouden van 60 cm.

Uitgangen bevinden zich in tegenovergestelde zin t.o.v. elkaar en zijn gelijkmatig verdeeld.

Als (nood-)uitgang kunnen alleen deuren aanvaard worden; poorten tellen enkel wanneer zij in open stand vergrendeld staan (min. 2 m vrije hoogte) of ingevuld zijn met deuren.

De uitgangen kunnen onmiddellijk en gemakkelijk geopend worden bij brand of paniek en leiden rechtstreeks naar buiten of naar een veilige plaats; de maximale loopafstand tot de (nood-)uitgangen bedraagt 45m.

Vanaf een bezetting hoger dan 50 personen draaien alle (nood-)uitgangen open in vluchtzin of moeten in geopende stand worden geblokkeerd bij bezetting; uitzondering wordt gemaakt voor één enkelvoudige inkomdeur indien deze op een openbaar terrein uitkomt.

Vóór en achter de deuren die naar buiten leiden, mag niks geplaatst worden die de evacuatie kan hinderen.

Buiten dient men zich te kunnen verwijderen naar een veilige plaats (in akkoord met de brandweer).

Onderafdeling 5. Bijzondere lokalen en installaties

Art. 211 Commerciële en collectieve keukenactiviteiten

De keukenactiviteiten moeten van de rest van het gebouw gescheiden worden door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren zijn zelfsluitend of bij brand zelfsluitend met een minimale brandweerstand EI130.

Wanneer de keukenactiviteiten niet brandwerend gescheiden zijn ten opzichte van de aangrenzende verbruikersruimte, dan dient elk vast gemonteerd frituurtoestel voorzien van een vast automatische blusinstallatie die gekoppeld wordt aan een toestel dat de toevoer van energie van het frituurtoestel onderbreekt. In voorkomend geval dient het geheel van keuken met verbruikszaal brandveilig gecompartimenteerd van de rest, dit conform voorgaand voorschrift.

In publiek toegankelijke ruimtes mogen voedselbereidingen met losse huishoudelijke toestellen (niet vast gemonteerd) enkel elektrisch; los opgestelde elektrische friteuses kunnen enkel in een ander lokaal, een andere tent of buiten; losse toestellen op gas kunnen enkel buiten of in een andere tent op minstens 4m van de publiek toegankelijke ruimte.

Het deksel van elke friteuse dient onmiddellijk beschikbaar te zijn én een blusdeken dient in de nabije omgeving opgehangen te zijn.

Art. 212 Gasinstallatie

Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

Art. 213 Elektrische installatie

Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

Art. 214 Verwarming

Binnen kunnen enkel vaste toestellen toegelaten worden.

Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

Elke verwarmingstoestel moet veilig opgesteld zijn.

Verwarmingstoestellen met verbranding moeten aangesloten zijn op een schoorsteen.

Onderafdeling 6. Veiligheidsuitrusting

Art. 215 Pictogrammen in het kader van evacuatie

De plaats en de richting voor alle uitgangen en nooduitgangen moeten aangeduid worden met reglementaire pictogrammen, van hetzelfde type binnen eenzelfde gebouw.

Art. 216 Veiligheidsverlichting

De inrichting moet uitgerust worden met een veiligheidsverlichting die een voldoende lichtsterkte heeft om een veilige evacuatie te verzekeren. Deze verlichting moet onmiddellijk in werking treden bij een stroomonderbreking en een autonomie van één uur hebben.

Art. 217 Melding Waarschuwing en alarm

De melding van ontdekking of detectie van brand moet onmiddellijk aan de brandweerdiensten kunnen worden doorgegeven via een meldingstoestel.

Waarschuwing en alarm is verplicht:

  • Bij een gebruikte publiek toegankelijke ruimte van meer dan 100m²;
  • Bij meerdere voor publiek toegankelijke, van elkaar gescheiden lokalen of ruimten.

De waarschuwing- en alarmseinen of -berichten moeten door alle betrokken personen kunnen opgevangen worden en mogen niet met elkaar, noch met andere seinen verward kunnen worden.

Art. 218 Branddetectie

Indien branddetectie vereist, dan wordt bedoeld een passende automatische installatie van het type totale bewaking, ontworpen en uitgevoerd volgende de regels van goed vakmanschap.

Waar doormelding vereist is, dan dient dit automatisch te gebeuren via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).

Art. 219 Blusmiddelen

Er moet minstens één aangepast blustoestel opgehangen worden met een minimum inhoud van 1 bluseenheid per 150m² vloeroppervlakte en per bouwlaag. Dit toestel moet goed bereikbaar zijn en voorzien worden van een reglementair pictogram.

Een blusdeken dient in de nabije omgeving van de kookinfrastructuur opgehangen te zijn.

Onderafdeling 7. Brandveiligheid

Art. 220 Bouwmaterialen, bekledingen en versieringen

Alle aangebrachte bouwmaterialen, bekledingen en versieringen mogen geen bijzonder risico voor de (brand-)veiligheid met zich meebrengen.

Art. 221 Open vuur

Elke vorm van open vlam is in gesloten publieke ruimtes verboden:

  • Sfeervuren en vuuranimatie;
  • Pyrotechnische en speciale effecten.

Tenzij door de eigenaar/uitbater/organisator de nodige maatregelen zijn genomen horende bij een risicoanalyse, voor te leggen aan bevoegde personen.

Onderafdeling 8. Uitbatingsvoorschriften

Art. 222 Bezetting

De bezetting dient door de uitbater bepaald te worden rekening houdend met;

  1. Aantal (nood)uitgangen:
    • min. 1: tot max. 50 personen
    • min. 2: tot max. 500 personen
    • min. 3: tot max. 1000 personen
    • min. (2+N): tot max. N-duizend personen (N = geheel cijfer > 0)
  2. Uitgangsbreedte:

De totale breedte van de uitgangen bedraagt minstens 1cm per persoon.

Voor gebouwen sedert KLB 07/07/1994 gelden enkel gehele veelvouden van 60cm.

De breedte van trappen:

              Trappen dalend              = 1,25cm/persoon

              Trappen stijgend            = 2,00cm/persoon

Enkel rechte trappen worden aanvaard als evacuatietrap voor het publiek.

De bezetting op basis van de uitgangsbreedte bepaalt de theoretische capaciteit.

  1. Oppervlakte:
    • Gebouwen die NIET voldoen aan de Basisnormen: 1 pers/m² NETTO oppervlakte;
    • Gebouwen die WEL voldoen aan de Basisnormen: 2 pers/m² NETTO oppervlakte;
    • Tenten NIET gekeurd door een keuringsorganisme: 1 pers/m² NETTO oppervlakte;
    • Tenten gekeurd door een keuringsorganisme: 2 pers/m² NETTO oppervlakte;
    • Buitenruimte: 2 pers/m² NETTO oppervlakte.

De bezetting op basis van de NETTO oppervlakte (na aftrek van alle voorwerpen, zoals tenten, podia, vestiaire, etc. – oppervlaktes met vast gemonteerde zitplaatsen vormen een afzonderlijk gedefinieerde capaciteit) én effectief VRIJE en BRUIKBARE uitgangen (cfr. art. 210) dient vergeleken te worden met voormelde theoretische capaciteit. De kleinste waarde geldt en wordt de veiligheidscapaciteit genoemd.

De veiligheidscapaciteit moet door de organisator/uitbater steeds kunnen voorgelegd worden aan de bevoegde instanties. De organisator/uitbater moet bewaken dat de veiligheidscapaciteit niet overschreden wordt.

Art. 223 Veiligheidsinstructies/brandweerinformatie

  • Alle medewerkers moeten duidelijke instructies ontvangen over de taakverdeling bij brand (of een ander incident) en over het gebruik van brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en alarminstallatie, etc.
  • De aanwezigen moeten de nodige brandinstructies ontvangen, onder meer wat betreft het bestaan en het gebruik van de verschillende vluchtwegen, de brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en alarminstallaties, etc.
  • Deze instructies moeten op gepaste wijze kenbaar gemaakt worden.
  • Op vraag van de stadsdiensten of de brandweer dienen de instructies aangevuld te worden met een grondplan/inlichtingenfiche die de technische risico’s, veiligheidsuitrusting en evacuatiemogelijkheden verduidelijkt.

Art. 224 Periodieke controles

Een veiligheidsdossier moet voorgelegd kunnen worden aan bevoegde personen. Dit omvat onder meer de periodieke keuringen, verslagen en attesten, zoals opgenomen in de tabel van art. 226.

Art. 225 Algemeen

Buiten hetgeen voorzien is in onderhavige reglementering, moet de uitbater/organisator, op het vlak van de veiligheid alle nodige maatregelen nemen om de personen, aanwezig in de inrichting/op het terrein, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.

Art. 226 Tabel Periodieke Controles

voorwerp

gebouw
  kamers

tenten
  terreinen

 

inhoud

Perio.

Uitvoer.

Perio.
  (max. j)

Uitvoer.

Hoogspanning

Conf.

J

EDTC

-

-

Laagspanning
  (gebouw/stroomgroep)

Conf.

5j

EDTC

Werk.

EDTC

Veiligheidsverlichting
  (lichtsterkte)

Conf.

Indienstn.
  Wijziging

EDTC

-

-

Veiligheidsverlichting

Werk.
  aut.

J

BP

Werk.

BP

Verwarming (gas)

Werk.

2j

BI

Werk.

BI

Verwarming (mazout, vast) 

Werk.

j

BI

Werk.

BI

Schoorsteen (mazout, vast)

Werk.

j

BI

-

-

Gasdichtheid

Conf.

4j

BI

Werk.

BI

Waarschuwing & alarm

Werk.

j

BI

Werk.

BP

Branddetectie
  (incl. sturingen)

Conf.

Indienstn.
  wijziging.

EDTC

-

-

Branddetectie
  (incl. sturingen)

Werk.

j

BI

-

-

Blustoestellen

Werk.

j

BI

j

-

Checklist goede staat en werking:
- deursluiters
- blusmiddelen
- veiligheidsverlichting
- rookkoepel
- dampkappen
  …

Werk.

continu

BP

-

-

EDTC = Erkende Dienst voor Technische Controle (‘erkend organisme’)

BI = Bevoegd Installateur

BP = Bevoegd Persoon (aangeduid door de uitbater/organisator/eigenaar) 

conf. = conformiteit met de geldende voorschriften/normen

werk. = goede werking bij gebruik

aut. = autonomie

indienst. = indienstname

Afdeling 3. Bijkomende maatregelen bij nachtbezetting (kamerwonen)

Onderafdeling 1. Indeling en gebruik

Art. 227

Locaties met nachtbezetting, waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden én gebouwen met (slaap-)kamerverhuur – verder genoemd ‘kamerwonen/kamerwoning’ worden ingedeeld in drie categorieën:

  • Categorie 1: de lage gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag < 10m);
  • Categorie 2: de middelhoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag tussen 10m en 25m);
  • Categorie 3: de hoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag 25m of meer).

Eventuele private delen dienen mee opgenomen bij de automatische branddetectie installatie, tenzij dit privaat deel brandveilig gescheiden is van het kamerwonen door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met een minimale brandweerstand EI130.

Onderafdeling 2. Inplanting

Art. 228

Locaties voor nachtbezetting (en de bijhorende gemeenschappelijke lokalen) mogen slechts grenzen aan andere ruimten met een bestemming vreemd aan het kamerwonen, voor zover ze ervan gescheiden zijn door wanden met EI60 of bestaande uit metselwerk/beton. De deuren in deze wanden moeten een brandweerstand EI130 hebben en (bij brand) zelfsluitend zijn.

Het gedeelte van het gebouw met kamers moet over een toegang beschikken die afgescheiden is van andere ruimten met bestemming vreemd aan het kamerwonen door wanden en deuren met voornoemde eigenschappen.

Onderafdeling 3. Constructie en compartimentering

Art. 229 Constructieve elementen

§1. De constructieve elementen die de stabiliteit van het gebouw verzekeren, zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, vloeren en andere essentiële delen die de draagconstructie van het gebouw vormen, moeten ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende vereisten:

  • Voor de categorie 1: R30
  • Voor de categorieën 2 en 3: R60

ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton.

§2. Indien aan de voorschriften van de vorige paragraaf niet voldaan wordt, moet het ganse gebouw uitgerust worden met een algemene branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).

Art. 230 Compartimentering algemeen

Iedere bouwlaag, die geen normaal evacuatieniveau is, vormt één of meerdere compartimenten.

De oppervlakte van een compartiment moet kleiner zijn dan 1.250 m².

Een compartiment kan ook gevormd worden door twee opeenvolgende bouwlagen met binnenverbindingstrappen – duplex – als de gecumuleerde oppervlakte van die twee bouwlagen niet groter is dan 1.250m².

De lengte van een compartiment wordt gedefinieerd als de afstand tussen de twee punten van het compartiment die het verst van elkaar verwijderd zijn. Deze lengte mag niet meer dan 75 m bedragen.

De wanden tussen de compartimenten moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:

  • Voor de categorie 1: EI30;
  • Voor de andere categorieën: EI60.

Indien aan bovenvermelde voorschriften niet voldaan wordt, moet de inrichting uitgerust worden met een branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).

De verbinding tussen twee compartimenten wordt slechts toegestaan bij gebruik van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met brandweerstand van EI130. 

Art. 231 Kamerwanden

De verticale wanden zijn in metselwerk of beton of hebben brandweerstand EI60.

De toegangs(binnen)deuren tot de kamers moeten brandweerstand EI130 hebben.

Onderafdeling 4. Evacuatie

Art. 232 Algemeen

§1. De evacuatiewegen moeten oordeelkundig verdeeld worden over het gebouw en een vlugge en gemakkelijke ontruiming van personen toelaten.

Elk compartiment, de kelderverdieping uitgezonderd en voor zover er geen kamers in ingericht worden, moet minstens twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden hebben in geval van brand.

De eerste vluchtmogelijkheid bestaat uit de gebruikelijke toegang (deur, trap).

Aanvaardbare oplossingen voor de tweede vluchtmogelijkheid zijn:

  • Een tweede binnentrap;
  • Een buitentrap;
  • Een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, voor kamers op het gelijkvloers;
  • Een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, voor kamers op de eerste bouwlaag boven het gelijkvloers;
  • Een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, rechtstreeks of onrechtstreeks (via een begaanbare passerelle, afdak of platform) aansluitend op een ladder (voor kamers met een kamervloer lager dan 10 m ten opzichte van het maaiveld) of trap (voor kamers met een kamervloer hoger dan 10 m ten opzichte van het maaiveld). Dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren;
  • Een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, dat toegankelijk is voor de ladderwagen van de brandweer, voor de inrichtingen van categorieën 1 en 2 (dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren).

De af te leggen weg, vanaf iedere plaats in het gebouw, mag niet groter zijn dan 30 meter tot de eerste vluchtmogelijkheid en 60m tot de tweede vluchtmogelijkheid. De lengte van de doodlopende delen van de evacuatiewegen mag niet meer bedragen dan 15m.

§2. Van de trap en de ladder mag het laatste deel geleed worden of mag vanaf het laatste deel gesprongen worden mits een bordes van minimum ca. 0,8m x 0,6m aanwezig is op max. 3m ten opzichte van het maaiveld.

§3. De te gebruiken ramen dienen minstens een nuttige doorgang te hebben van ca. 0,8m x 0,6m.

§4. De toegang tot elke uitgang moet veilig en vlot kunnen gebeuren. De aansluiting aan elke trap of ladder moet veilig zijn:

  1. Voor nieuwe kamerwoningen vanaf 01/05/2024 geldt:
    • De toegang tot een trap of ladder gebeurt via een bordes van min. ca. 0,8m x 0,6m, voorzien van een leuning;
    • Bij gebruik van ladders mogen maximaal 3 bouwlagen verbonden worden zonder gebruik van een rust-/tussenbordes;
    • Het evacuatietraject dient verlicht met veiligheidsverlichting én functionele verlichting;
  2. Voor bestaande kamerwoningen gelden voormelde bepalingen uiterlijk vanaf 01/05/2034. 

Art. 233 Evacuatieruimten

§1. Algemeen

De kamers en andere lokalen waar huurders vertoeven, moeten naar buiten uitgeven ofwel rechtstreeks ofwel via een evacuatieweg.

Buiten moet men zich kunnen verwijderen, weg van het gebouw.

§2. Wanden van de evacuatiewegen

De binnenwanden van evacuatiewegen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel een brandweerstand EI60 (EI30 bij enkele gelijkvloerse bouwlaag) hebben. De toegangsdeuren van de andere lokalen dan kamers (uitgezonderd sanitair) tot de evacuatiewegen moeten zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met brandweerstand EI130.

§3. Binnentraphuizen

Elke binnentrap die verschillende compartimenten verbindt, moet ommuurd worden.

Voor de inrichting van de categorie 1 mogen de muren en toegangsdeuren van de kamers de ommuring vormen.

De binnenwanden van de trappenhuizen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:

  • Voor de categorie 1: EI30;
  • Voor de categorieën 2 en 3: EI60.

De trappenhuizen geven toegang tot een evacuatieniveau. De trappenhuizen die toegang geven tot de ondergrondse verdiepingen mogen niet rechtstreeks in het verlengde liggen van deze die dienen voor verdiepingen boven een evacuatieniveau.

Dit sluit niet uit dat het ene trappenhuis boven het andere mag liggen, mits de wanden die ze scheiden voldoen aan de voorwaarden, vereist voor de wanden van de trappenhuizen.

De toegang tot de trappenhuizen geschiedt voor de categorie 2 via een branddeur EI130 zelfsluitend of bij brand zelfsluitend. Voor categorie 3 dienen twee dergelijke deuren voorzien in een sas met wanden EI60 en een oppervlakte van minimum 2m².

§4. Buitentrappen als evacuatiewegen

Onverminderd de bepalingen van §1, gelden voor de buitentrappen:

  • Maximale helling 45°;
  • Minimale nuttige breedte 0,60m;
  • Aantrede minimum 0,10m;
  • Optreden maximum 0,20m;
  • Treden moeten antislip uitgevoerd worden;
  • Moeten vervaardigd worden uit onbrandbare materialen;
  • Voorzien worden van leuningen langs beide zijden van de trap.

§5. Buitenladders

De buitenladders moeten stevig bevestigd zijn. Zij mogen vast of uitklapbaar zijn.

Ze moeten uitgeven op een plaats waar de gebruikers zich in veiligheid kunnen stellen.

De tussenafstand van de treden, as op as gemeten, moet 250 à 300mm bedragen. De breedte moet minstens 0,4m zijn.

De bovenste trede moet zich minimum 1m boven het hoogste toegangsniveau van de ladder bevinden.

De tussenafstand tussen de muren en de ladder bedraagt minstens 0,2m.

Een valbeveiliging dient steeds voorzien, indien dit niet kan gerealiseerd worden door de afstand tussen muur en ladder, dient een specifieke kooibeveiliging aangebracht.

Onderafdeling 5. Bijzondere lokalen

Art. 234 Parkeerruimten

De parkeerruimten moeten afgescheiden worden van de andere lokalen van het gebouw door wanden met EI60 of bestaande uit metselwerk/beton en zelfsluitende deuren met een brandweerstand EI130.

Onderafdeling 6. Veiligheidsuitrusting

Art. 235 Waarschuwing, alarm, detectie

§1. Waarschuwing en alarm

De waarschuwing- en alarmseinen of -berichten moeten door alle betrokken personen kunnen opgevangen worden en mogen niet met elkaar, noch met andere seinen verward kunnen worden.

§2. Automatische branddetectie

De uitbating is uitgerust met een passende automatische branddetectie-installatie van het type totale bewaking. Die automatische branddetectie-installatie is ontworpen en uitgevoerd volgens de regels van goed vakmanschap.

Waar doormelding vereist is, dan dient dit automatisch te gebeuren via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).

Onderafdeling 7. Eisen op gebied van reactie bij brand

Art. 236

De eisen die opgenomen zijn in volgende tabel dienen toegepast te worden voor nieuwe bekledingen of wanneer de bestaande bekledingen worden vervangen.

 

vloerbekledingen

vlottende en vaste bekledingen van
  verticale wanden

bekledingen van plafonds en
  valse plafonds

technische lokalen
collectieve keukens
liftmachinekamers
  en liftschachten

AO
 A2FL-s2

AO
  A2-s3, d0

AO

A2-s3, d0

evacuatiewegen
binnentrappenhuizen
liftkooien
  huiskeukens

A2
 CFL-s1

A1
  C-s1, d2

A1
  C-s1, d0

andere gemeenschappelijke ruimtes,
  uitgezonderd sanitaire ruimtes

A3
 CFL-s2

A2
  C-s2, d2

A1
  C-s2, d0


 

Onderafdeling 8. Uitbatingsvoorschriften 

Art. 237

De permanente maatregelen die in het kader van art. 225 door de uitbater genomen worden, moeten vermeld worden in een huishoudelijk reglement.

De huurders moeten, bij inschrijving en het personeel, bij indienstneming, alsook periodiek en ten minste één maal per jaar ingelicht worden over het bestaan en het gebruik van de verschillende vluchtwegen, melding-, waarschuwing- en alarminstallatie, blusinrichtingen, etc. Deze moeten te allen tijde vrij bereikbaar en gebruiksklaar gehouden worden.

De goede werking van zelfsluitende en bij brand zelfsluitende deuren mag niet verhinderd worden.

De opmerkingen die voorkomen in processen-verbaal van de periodieke controles moeten onverwijld gevolgd worden door de nodige aanpassingen en verbeteringen.

Onderafdeling 9. Onderhoud en controle

Art. 238

De technische uitrusting en de veiligheidsuitrusting van de inrichting moet in goede staat gehouden worden.

De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid die uitrusting door bevoegde personen periodiek onderhouden en controleren overeenkomstig de tabel in art. 226.

Deze data dienen eveneens bijgehouden te worden in een register.

Bovendien dient elke uitbreiding én wijziging van de technische en veiligheidsuitrusting te gebeuren volgens de regels van de kunst en van goed vakmanschap. Dit dient bevestigd door een nieuw verslag/attest.

Onderafdeling 10. Uitzonderingen

Art. 239 Beperkte kamerverhuur in private huisvesting 

Voor een kamerwoning waar maximaal 3 éénpersoonskamers (of accommodatie voor 3 personen) verhuurd wordt en waarbij de verhuurder zelf in de kamerwoning woont, geldt enkel de Vlaamse verplichting inzake autonome rookdetectoren.

Art. 240 beperkt nachtverblijf in jeugdlokalen, enkel op gelijkvloers of eerste bovengrondse verdieping van een gebouw

Voor jeugdlokalen waar tijdelijk overnacht wordt (max. 60 dagen per jaar) door georganiseerde jeugdgroepen onder begeleiding gelden, naast de reguliere voorwaarden voor het gebouw:

  1. Voor elke ruimte waarin geslapen wordt, dienen 2 onafhankelijke vluchtwegen beschikbaar te zijn (de ene blijft bruikbaar als de andere onbruikbaar wordt);
    1. De eerste evacuatiemogelijkheid is de normale uitgang;
    2. Als tweede evacuatiemogelijkheid worden de volgende oplossingen aanvaard:
      1. Een tweede binnentrap of een buitentrap;
      2. Een al of niet uitklapbare buitenladder;
      3. Een opengaand raam dat een vlotte evacuatie toelaat (nuttige doorgang minimum ca. 0,8m x 0,6m) voor kamers op het gelijkvloers;
      4. Een buitendeur.
  2. De bezetting van elke slaapruimte wordt bepaald op basis van 2m² per persoon, met een maximum van 50 personen.
  3. Elke ruimte waar geslapen wordt, mag geen brandgevaarlijke activiteit bevatten (vb. koken, open haard, etc.).
  4. Branddetectie dient voorzien in alle gebruikte lokalen en van in elke slaapruimte tot aan beide vluchtmogelijkheden naar buiten.

Afdeling 4. Bijkomende maatregelen bij tijdelijke constructies

Art. 241 indeling en gebruik

Volgende tijdelijke constructies vallen onder dit deel met bijkomende maatregelen:

  • Podia
  • Tribunes
  • Tenten
  • Kramen

Indien één of meerdere van voormelde constructies deel uit maken van een groter gebeuren, dan dient dit in zijn geheel beoordeeld in een afzonderlijk veiligheidsdocument, waarbij bijkomende regels kunnen van toepassing zijn.

Art. 242 inplanting 

Voor tijdelijke constructies (tenten, kramen, etc.) gelden volgende afstand regels:

  • De onderlinge afstand tussen kramen moet minstens 1m bedragen;
  • Afstand tot gevels van derden met brandweerstand EI60 of uit vol metselwerk/beton: minimaal 1m;
  • Afstand tot gevels van derden zonder EI60 of uit niet vol metselwerk/beton: minimaal 4m voor kraampjes met brandrisico.

De tijdelijke constructies mogen de (nood-)uitgangen en evacuatiewegen van derden niet belemmeren.

Bewoonde panden moeten bij tijdelijke constructies toegankelijk blijven voor de hulpdiensten.

Art. 243 constructie en compartimentering

De stabiliteit dient steeds gewaarborgd, ook bij extra belasting door weersinvloeden (wind, sneeuw, etc.).

De nodige maatregelen dienen hiertoe genomen te worden en desgevallend bijgestuurd.

Dit dient aangetoond:

  • Voor een capaciteit tot 1.000 personen of een gecumuleerde gebruikte oppervlakte vanaf 100m²: door de constructeur of plaatser;
  • Voor een capaciteit vanaf 1.000 personen of een gecumuleerde gebruikte oppervlakte vanaf 500m² of bij meerdere bouwlagen: door een keuringsorganisme.

Het verslag dient gunstig te zijn voor minstens 3 aspecten:

  1. De plaatsing/opstelling (referentie is het bouwboek van de fabrikant, horende bij een tent/tijdelijke constructie);
  2. De lasten (eigen gewicht, gebruikslasten, wind- en sneeuwbelasting);
  3. Brandreactie van de brandbare materialen (vervaardigd of bekleed met materialen brandklasse min. A2 (Belgisch), M2 (Frans) of C (Europees)).

Art. 244 Evacuatie

De nodige evacuatieruimte rond elke tijdelijke opstelling moet steeds gewaarborgd blijven.

Art. 245 Bijzondere ruimtes en installaties

Ter bescherming tegen de risico’s verbonden aan installaties of technieken dienen de nodige maatregelen genomen. Dit moet blijken uit de risicoanalyse, regels van goede praktijk, instructies en positieve/geldige keuringsverslagen of rapporten.

Een minimumafstand van 4m dient steeds behouden tussen de publiekstoegankelijke ruimtes en technische voorzieningen (of eraan gekoppelde activiteiten), zoals stroomvoorziening, verwarming, verlichting, koken, gas. 

Art. 246 Veiligheidsuitrusting

Voor tenten en afgesloten terreinen kan als alarmsysteem gelden:

  • Tot 500 personen: de klankinstallatie;
  • Tot 1.000 personen: de klankinstallatie met als back-up megafoon(s);
  • Boven 1.000 personen of bij meerdere bouwlagen: de klankinstallatie met autonome stroombron.

Punt 4

De opheffing van de artikelen 247 tot en met 268 van de APV, alsook de weglating van alle subtitels binnen deze passage, als volgt goed te keuren:

Art. 247 -> [...] -> Art. 268

Opgeheven

Punt 5

De wijziging van HOOFDSTUK 8, alsook de toevoeging van een nieuw HOOFDSTUK 9 met zijn begripsomschrijvingen onder het titel "Begrippenkader van het bijzonder deel" als volgt goed te keuren:

HOOFDSTUK 8. Verhuur van kamers

[...]

Kamerwoning

= Elk gebouw dat bestaat uit één of meer te huur gestelde of verhuurde kamers en gemeenschappelijke ruimtes of elke locatie met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden. Tot 3 kamers, voor verhuur aan studenten, inrichten binnen de door de eigenaar bewoonde bestaande eengezinswoning maakt van deze eengezinswoning geen kamerwoning. De woning blijft haar bestemming als eengezinswoning behouden.

[...]

HOOFDSTUK 9. Brandveiligheid publiek toegankelijke plaatsen

Gebouw

= Een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte, geheel of gedeeltelijk omsloten met wanden.

Open gebouw of tent

= Een gebouw of tent wordt als open beschouwd bij ten minste 50% volledig open buitenwanden.

Theoretische capaciteit

= De maximale capaciteit die op een bepaalde plaats infrastructureel aanwezig kan zijn, rekening houdend met de regels uit art. 210 en art. 222 inzake uitgangen (aantal, plaats, breedte én karakteristieken) en inzake oppervlakte (bruto, t.t.z. zonder aanwezigheid van andere dan de normale vaste objecten).

Veiligheidscapaciteit

= De kleinste waarde van capaciteit op een bepaalde plaats en naar aanleiding van algemeen of specifiek gebruik, bepaald door 1 of 2:

  1. De netto bruikbare oppervlakte (na aftrek van alle voorwerpen zoals tenten, podia, vestiaire, etc. – losse tafels en stoelen dienen hierbij niet afgetrokken);
  2. De totale evacuatiebreedte van de vrije en conforme uitgangen.

Kamerwoning

= Elk gebouw dat bestaat uit één of meer te huur gestelde of verhuurde kamers en gemeenschappelijke ruimtes of elke locatie met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden. Tot 3 kamers, voor verhuur aan studenten, inrichten binnen de door de eigenaar bewoonde bestaande eengezinswoning maakt van deze eengezinswoning geen kamerwoning. De woning blijft haar bestemming als eengezinswoning behouden.

Nieuwe kamerwoning

= Elke kamerwoning die een omgevingsvergunning aanvraagt vanaf de datum van inwerkingtreding.

Parkeerruimte

= Plaats waar volgende voertuigen gestald kunnen/mogen worden:

  • Gemotoriseerd voortbewegingstoestel;
  • Gemotoriseerd rijwiel;
  • Bromfiets;
  • motorvoertuig.]

Punt 6

De nieuwe benaming en wijzigingen in de tekst van de Politieverordening kanaalzwemmen - kanaal Bossuit-Kortrijk tussen sluis 10 en 11, zoals gevoegd als Bijlage XVIII bij de APV, goed te keuren, zoals verwerkt in het in bijlage gevoegde document "Bijlagen bij de APV - definitieve versie 15.04.2024".